-
1 afzetten
1 [afnemen en ergens neerzetten] enlever2 [buiten werking stellen] arrêter3 [amputeren] amputer4 [oplichten] escroquer (qc. à qn.)5 [afscheiden] clôturer6 [van, tegen iets afduwen] repousser7 [uit zijn ambt ontzetten] destituer8 [op enige afstand plaatsen] écarter9 [laten uitstappen] déposer11 [omboorden] galonner (de)♦voorbeelden:het geweer afzetten • reposer son fusilhet huis was door de politie afgezet • la maison était cernée par la police〈 figuurlijk〉 zich afzetten tegen (iets, iemand) • s'insurger contre (qc., qn.)zich afzetten • prendre appelkwellende gedachten van zich afzetten • chasser les idées noires de son esprit1 [snel afkomen] se jeter2 [voor een sprong] prendre appel♦voorbeelden:1 op iemand komen afzetten • foncer sur qn.er kwam een massa sneeuw van de berghelling afzetten • une masse de neige dévala de la pente -
2 afzetten
5 [van/tegen iets afduwen] push off7 [laten uitstappen] drop ⇒ set/put down9 [laten bezinken/neerslaan] deposit♦voorbeelden:3 je moet je niet overal zo laten afzetten! • don't pay through the nose for everything!een klant voor tien gulden afzetten • cheat a customer out of ten guildersde straat was afgezet met soldaten • the street was lined with soldierszich afzetten tegen (iets/iemand) • react against (something/someone)1 [snel afkomen] come/rush (up to)2 [zich afzetten voor een sprong] take off♦voorbeelden:1 op iemand komen afzetten • make/go for someone -
3 op iemand komen afzetten
op iemand komen afzettenfoncer sur qn. -
4 zich afzetten tegen (iets, iemand)
zich afzetten tegen (iets, iemand)s'insurger contre (qc., qn.)Deens-Russisch woordenboek > zich afzetten tegen (iets, iemand)
-
5 op iemand komen afzetten
op iemand komen afzettenmake/go for someoneVan Dale Handwoordenboek Nederlands-Engels > op iemand komen afzetten
-
6 zich afzetten tegen (iets/iemand)
zich afzetten tegen (iets/iemand)react against (something/someone)Van Dale Handwoordenboek Nederlands-Engels > zich afzetten tegen (iets/iemand)
-
7 cheat one of
iemand afzetten,oplichterij,zwendel -
8 fleece
n. (schaaps)vacht; vlies--------v. scheren; het vel over de oren halen, afzetten, (met een vacht bedekken)fleece1[ flie:s] 〈 zelfstandig naamwoord〉————————fleece2〈 werkwoord〉♦voorbeelden: -
9 Ohr
〈o.; Ohr(e)s, Ohren〉♦voorbeelden:lange Ohren machen • de oren spitsenganz Ohr sein • een en al oor zijndie Ohren steif halten • de moed erin houdenauf einem Ohr taub • aan één oor doofjemanden bei den Ohren nehmen • iemand flink waarschuwenjemandem eins hinter die Ohren geben • iemand een draai om de oren geven〈 informeel〉 schreib es dir hinter die Ohren! • knoop dat in je oren!die Melodie geht leicht ins Ohr • de melodie ligt gemakkelijk in het gehoorjemandem etwas ins Ohr sagen • iemand iets toefluisterenbis über die Ohren in Schulden stecken • tot over zijn oren in de schuld zittenjemanden übers Ohr hauen • iemand afzetten, oplichtensich eine Nacht um die Ohren schlagen • de hele nacht niet slapenviel um die Ohren haben • veel te doen hebbenes ist mir zu Ohren gekommen • het is me ter ore gekomen -
10 révoquer
-
11 carotter
-
12 fast
adj. snel; vlug; vast; sterk; stevig; achter pleziertjes aangaand--------adv. snel; hard; vóór; geraffineerd; vast; trouw--------n. vast (het niet eten); vasten, lijden--------v. vastenfast1[ fa:st] 〈 zelfstandig naamwoord〉————————fast21 vast ⇒ stevig, hecht♦voorbeelden:make fast • stevig vastmakenfast lane • er rijbaan, inhaalstrook 〈 van autoweg〉fast train • sneltreinlive in the fast lane • een jachtig/hectisch leven leidenfast and furious • uitbundig〈 slang〉 pull a fast one on someone • met iemand een vuile streek uithalen, iemand afzetten————————fast3〈 werkwoord〉1 vasten————————fast4〈 bijwoord〉2 snel ⇒ vlug, hard♦voorbeelden:hold fast to something • iets stevig vasthouden -
13 pull a fast one on someone
met iemand een vuile streek uithalen, iemand afzetten -
14 fleece someone of his money
fleece someone of his money -
15 barretry
n. het ruzie maken; het iemand afzetten -
16 snijden
1 [algemeen] couper2 [in stukken snijden; uitsnijden] découper3 [m.b.t. diamant, glas] tailler4 [iemand afzetten] rouler5 [verkeer] faire une queue de poisson à6 [pijnlijk aandoen] cingler7 [snijdbaar zijn] se couper♦voorbeelden:1 iets klein snijden • couper qc. en petits morceauxdie lijnen snijden elkaar • ces lignes se coupentiets in tweeën snijden • couper qc. en deuxin het (levende) vlees snijden • couper dans le vif→ link=vinger vinger2 een gat in iets snijden • découper un trou dans qc. -
17 snijden
1 [met een mes scheiden] cut ⇒ 〈beeldhouwen; vlees voorsnijden〉 carve, 〈 in plakken snijden〉 slice 〈 bijvoorbeeld ham, brood〉3 [verkeer] cut in (on someone)4 [kaartspel] finesse♦voorbeelden:2 iedere toerist wordt daar gesneden • all the tourists get overcharged/fleeced there1 [met betrekking tot snijwerktuigen] cut2 [pijnlijk aandoen] cut4 [snijdbaar zijn] cut♦voorbeelden:1 [af-/uitsnijden] cut♦voorbeelden: -
18 ausschlachten
-
19 jemanden ausschlachten
-
20 jemanden übers Ohr hauen
jemanden übers Ohr haueniemand afzetten, oplichtenWörterbuch Deutsch-Niederländisch > jemanden übers Ohr hauen
Перевод: со всех языков на все языки
со всех языков на все языки- Со всех языков на:
- Все языки
- Со всех языков на:
- Все языки
- Английский
- Нидерландский
- Французский
iemand afzetten
Страницы